"Het vacuüm van de ruimte werd nog nooit zo treffend weergegeven als door de innerlijke leegte van dit boek."
J.J. Demoleyn, zelfverklaard genie      

“Het is een heel mooi stuk beschaving in ons hoekje van het stelsel hier,” likte de professor eens met voorbedacht plezier zijn dikke, volle lippen af. Het waren stevige, massieve stukken vlees die hij gracieus deed onduleren onder de subtiele pressie van zijn tong. Hun vorm en veerkracht gaf hen de allure van een koppel appetijtelijke escargots, terwijl zij dankzij hun vitale, van nature diepe kleur de incarnatie werden van robuuste sensualiteit. De professor was al altijd een aantrekkelijke man geweest, en hij wist maar al te goed dat dit in grote mate door het keizerlijke purper van zijn lippen kwam.

“Een heel mooi stuk beschaving, inderdaad,” smakte hij zijn lippen nog eens smakelijk op elkaar. De vaststelling scheen op het eerste zicht voor niemand specifiek bedoeld geweest te zijn. Ontspannen leunde de professor achterwaarts en liet zijn logge ledematen zinken in de kussens rondom hem. Zijn ogen waren dromerig omhoog gericht, zijn woorden dreven ongestoord doorheen de ruimte zonder antwoord te verwachten.

Boven hem, waar het plafond in haar complete oppervlakte uit een panoramisch raam bestond, strekten er zich 2 afzonderlijke zaken uit die de professors observatie waardig waren: ten eerste gluurde op de voorgrond zijn reflectie als een semitransparante schim naar hem terug; en ten tweede werd het uitzicht aan de andere zijde van het glas volledig ingenomen door het technologisch wonder dat hun “hoekje van het stelsel” was.

Ruimtebasis Ton de l'Air had van buitenaf gezien een vorm die ruwweg overeenkwam met die van een fles. De onderzijde, een verstevigde cilinder waar de kabel van de ruimtelift verankerd was, herbergde de machinekamer en werd in de omgangstaal wel eens de kurk genoemd. Erboven startte dan de flessenhals, een opeenvolging van conische, concentrische segmenten die steeds breder werden en uit een egale, groene stof bestonden. Behalve de verhoogde banden die de grens uitmaakten tussen 2 segmenten, waren hier geen naden te bespeuren. Geen enkel litteken ontsierde de opake gaafheid van de curvende segmenten, zodat het leek of ieder individueel segment uit slechts een enkel stuk was opgebouwd, als ware het uraniumglas dat simpelweg onmiddellijk in de correcte vorm gegoten was.

Daar waar de flessenhals haar ruimste afmeting bereikte, ging zij naadloos over in de habitatiebuis. Dit was het werkelijke lichaam van de fles, een holle koker die gemakkelijk het grootste onderdeel van de gehele basis was. Er was hier duidelijk opnieuw bijzondere attentie aan de lijnen in het exterieur besteed, want net zoals de flessenhals was de koker uit segmenten in hetzelfde matte, ongeschonden materiaal gemaakt, zodanig dat geen enkele externe lijn de kans had om contrair te lopen aan de curve van de fles. Elk segment was een residentie die haar eigen naam gekregen had, en elke residentie was een cluster wooneenheden die zich wijds verspreidden langs de omtrek van de buis.

Hoewel het door het glad, eenvormig exterieur onzichtbaar was, roteerde ruimtebasis Ton-de-l'Air intussen onverstoorbaar rond haar as. Immense krachten stroomden door de curves van haar wanden heen, krachten die het metamateriaal van haar skelet onhoorbaar deden kreunen. Elk moment werd elke molecule loodrecht van de as van de rotatie weggeschoten, enkel en alleen om door de structurele weerstand van de basis op hun plaats te blijven zitten. In de habitatiebuis, waar de appartementen enkel in het buitenste omhulsel van de koker zaten, vertaalde deze kolkende beweging zich naar een gesimuleerde zwaartekracht. De vloer was in werkelijkheid de buitenwand van het complex, terwijl de bovenkant van elk appartement te allen tijde naar het centrum van de koker was gericht.

Wanneer de professor dus omhoog keek door het panoramisch raam van nr. 6 in Residentie Ochtendgroen (op haar beurt de 5de residentie van de flessenhals gezien), dan was hij eigenlijk naar binnen aan het kijken, naar de enorme leegte die het interieur was van de ruimtebasis. Hij voelde hoe de zwaartekracht hem zachtjes in de metallieke vezels van de ferro-zijden kussens aan het duwen was. Overtollig speeksel stapelde zich op voorbij de wortel van zijn tong: het prikkelde de richel van zijn keel, waardoor hij zich genoodzaakt zag het in een automatische beweging door te slikken. Zijn adamsappel wipte eens omhoog doorheen zijn mollig en aantrekkelijk vlees. Voor een buitenstaander zou de hele actie kunnen lijken hebben als een teken van de overweldiging die door het uitzicht was teweeggebracht.

En zou die buitenstaander dan verkeerd zijn om het zo te zien, corrigeerde de professor zijn gedachte toen. Wat een wonder dat het immers was! Hoe krankzinnig om te weten dat dit allemaal het werk van mensen was! De professors onbezorgde blik liet met een minimum aan energie de semitransparante schim in het plafondraam los. Zijn spiegelbeeld verdween volledig, zodat het interieur van ruimtebasis Ton-de-l'Air nu helemaal in focus kwam. Wat een uitzicht dat hij had! Wat een onvoorstelbare prestatie dat het was!

Een strakke, rechte lijn, die de ruimte in haar middelpunt doorkliefde, domineerde met haar alomtegenwoordigheid het tafereel. Op een plek als deze, waar concepten zoals horizon of hemel geen reële invulling meer hadden, nam dit fenomeen hun plaats zeer handig in. Dit was steeds het eerste waar de inwoners van ruimtebasis Ton-de-l'Air hun blik naar richtten als zij in een weidse, dromerige stemming waren. Zij wisten allemaal dat deze lijn in werkelijkheid niets meer was dan de kabel van de ruimtelift, maar toch werd zij dankzij haar onbeweeglijke en eeuwige aanwezigheid verheven tot een eerder abstract, onveranderlijk concept. Het was de professor een mysterie welk onbreekbaar materiaal men had gebruikt om deze kabel te vervaardigen. Ondanks de immense krachten die de kabel moest verduren om zich aan de onderliggende planeet te blijven hechten, had er nooit de minste twijfel over zijn standvastigheid bestaan – in dergelijke mate dat men er dit technologisch wonder, een gehele ruimtebasis rond had opgebouwd! Onmiddellijk rondom de kabel kon er daarenboven een opvallende verdikking van de ruimte worden vastgesteld. De professor wist dat dit aan een bijzonder gas te wijten was, dat in een labo specifiek voor deze eindbestemming was gemodelleerd. Mits de juiste lading, die men via de geleidende materie van de kabel door kon geven, trok dit gas het water uit de atmosfeer, waarna er wolken vormden die in plotse, wentelende regenbuien resulteerden. Als natuurfenomeen zou dit allemaal al ongelofelijk indrukwekkend zijn geweest, maar wetend dat het van de hand van mensen kwam, zwol dit aan tot iets dat ronduit magisch was! De professor smulde van het klein, dramatisch traantje dat zich in zijn rechteroog deed gelden ten gevolge van dit aanzwellend besef.

Een lichte tinteling masseerde de professors aandacht daarop naar een panoramisch raam dat in de uitgestrekte glooiing tegenover hem genesteld zat. Het was het zoveelste in een raster identieke ramen die de binnenzijde van de holle buis bezaaiden. Hoewel het merendeel van deze ramen uit een soort van spiegelglas bestond, was dit ene raam uitzonderlijk doordat het helemaal doorzichtig was. Het was een klein vierkantje van kleur en leven in de anders monotone, groene glooiing van de buis.

Elektro-glas, benoemde de professor instinctief wat deze variatie mogelijk had gemaakt; of ook wel: digitaal kristal – een substantie die zich naar gelang haar energetisch potentieel herschikte om van eigenschappen te veranderen. Het volstond voor een bewoner om er aan te denken of een elektronische impuls zou de verandering al laten starten: het glas zou zonder aarzeling van transparant naar reflecterend of nog iets volledig anders kunnen gaan. Kennelijk had dit zich ook voltrokken bij het raam waar de professor door werd aangetrokken. Tijdelijk had men ervoor gekozen om wat minder privacy te hebben, zodanig dat het hele wooncomplex nu onbeschroomd naar binnen aan het kijken was.

Het elektro-glas reageerde ogenblikkelijk op het impliciet bevel dat de professors voyeuristische verlangen was. Haar deeltjes reorganiseerden zich op atomair niveau om zo de lichtstralen te bundelen. De sterkte van het glas werd in een vloeiende beweging aangepast. De kabel van de ruimtelift gleed zonder weerstand over de professor heen, en de context van het extensieve raster ramen smolt volledig weg. Het focale punt van de professors aandacht was daarmee tot in perfecte scherpte uitvergroot. Het kleine vierkantje van leven was het enige waar hij nog zicht op had.

Net als ieder ander appartement betrof het een plafondraam dat de hele woongelegenheid bedekte. Aan de schuine hoek te zien waarmee zijn blik de woning binnendrong, schatte de professor dat het 1 van de naburige segmenten van de habitatiekoker was, waarschijnlijk Residentie Dennenboom, hoogstens misschien Residentie Buxusmot. In het midden van het appartement had een man het meubilair opzij geschoven om wat open ruimte te creëren. De professors ogen spreidden zich uit interesse nog een aantal millimeter wijder open, want de man, die met de opwarming voor een soort gymnastiek begonnen was, was nagenoeg volkomen naakt. Het enige dat nog voor kleding door kon gaan, waren de verzwaarde zweetbandjes die rond zijn polsen en zijn enkels zaten. Verder werd zelfs niet de minste trilling van zijn vlees verborgen, iets dat des te evidenter was nu hij een reeks van ritmische bewegingen had aangevat.

Afgaand op het grijze lichaamshaar dat in zijn bronzen huid vervaagde, moest de man plusminus even oud als de professor zijn. Van deze ouderdom was echter niets te merken in de consistentie van zijn huid – integendeel: alles zat nog vrij mooi op zijn plaats. Daar waar men bijvoorbeeld uitgezakte kwabben of gegroefde rimpels zou verwachten, vond men enkel maar veerkrachtige en strakke welvingen. Het lichaam van de man was nergens benig, noch gespierd: het straalde enkel een fluwelen zachtheid uit, zonder daarmee in te boeten aan vitaliteit. Alles aan hem dat massief of overrijp had moeten zijn, bleek op dit moment nog altijd vederlicht en fris te zijn. Een van de fortuinlijke gevolgen van een leven in verlaagde zwaartekracht, verklaarde de professor wat hij zag. Het was eigenlijk ontroerend in zijn ongelooflijkheid! Hier waren zij, in het vacuüm van de ruimte, een omgeving die volledig niet de hunne was, en zij hadden het doen buigen naar hun wil. Een gevoel van voorbestemming kleurde de professors geest: dit was hun kolonie, de omgeving was volledig aan hen aangepast, zij waren ondertussen zelfs fysiek niet meer als anderen gebouwd! Waarlijk, trots was toch de enige correcte houding tegenover dit fantastisch staaltje menselijke creativiteit!

Het minuscule spasme in het oog van de professor was het enige dat weggaf dat de sterkte van het glas door middel van een ongemerkt bevel opnieuw was bijgesteld. Het achterwerk van de man was nu het brandpunt van zijn aandachtsveld en nam zijn hele zichtsveld in. De man was in een fase van zijn fitnessritueel beland waarin hij zwierig met zijn heupen aan het wiegen was. Kleine trillingen veroorzaakt door de bas van onwaarneembare muziek vervoegden het gewiebel dat zijn billen bij de oefening doorvoer.

“Hmm-hmm, werkelijk fantastisch, ja,” uitte de professor zijn genoegen wederom. Het speeksel dat zich opnieuw aan de wortel van zijn tong verzameld had, stuwde hij omhoog om zo zijn lippen te bevochtigen. Met een smakelijke geste smakte hij ze nog eens luid en onmiskenbaar op elkaar.

“Het is een heel mooi stuk beschaving in ons hoekje van het stelsel hier,” hoorde tante Bérénice zijn onbestemde woorden door de ruimte drijven. Het nat weerklinken van zijn weelderige lippen overschreef daarbij onmiddellijk de galm die door zijn stem was voortgebracht in het appartement.

Met gekruiste armen inspecteerde Bérénice het mollig lichaam dat zich ijdel in de zetel achterover had gespreid. De bevroren onbeweeglijkheid van haar gedefinieerde mondhoeken benadrukte de ijzigheid waarmee zij naar hem keek. Zij wist dat het een dag was waarop hij niets goeds zou kunnen zeggen: ieder woord van hem verwekte achter haar gesloten, strenge lippen een subtiele toename van spanning in haar kaken. Het zou misschien wel interessanter zijn mocht deze ledige figuur gewoon volledig door zijn kussens worden opgeslorpt.

“Een heel mooi stuk beschaving, inderdaad,” werd het kaakgewricht van Bérénice nog verder uitgedaagd, en zij volgde daarop de professors blik naar het subject van zijn ontboezeming. Uit iedere beweging die zij hiervoor nodig had, sprak een hoogtepunt van zelfbeheersing en voorzichtigheid. Nauwgezet vermeed zij om ook maar de minste hapering in de verschuiving van haar aandacht te vertonen, een verplaatsing die zodanig gelijkmatig was, dat de beweging amper percipieerbaar was. Met kille concentratie absorbeerde zij het panorama dat door het plafondraam werd ontbloot.

De kabel van de ruimtelift liep als een strakke lijn van de ene zijde van de basis naar de andere. Deze lijn, die tevens als omwentelingsas voor het gehele wooncomplex fungeerde, gaf de vage indruk dat het weefsel van de ruimte er fysiek omheen verwrongen zat. Ten dele resulteerde dit uit de verdikking van de atmosfeer onmiddellijk rondom de kabel; ten dele was het door het evenwichtsorgaan dat de gesimuleerde zwaartekracht aanzag voor de rotatie die ze werkelijk was; maar voor het grootste deel van de bewoners was dit toch nog steeds voornamelijk een psychologische omstandigheid. Hun bestaanshorizon, sneerde Bérénice minachtend, het eerste waar het oog van de professor op terechtkwam als hij aan hun hoogontwikkelde beschaving dacht. Voor hem was dit een pedestal waar hij de hele mensheid op wou laten tronen, een bouwwerk dat symbolisch op dezelfde plaats als vergezicht of toekomst werd geschat. Heel hun leven was rond dit object geconstrueerd – het was het letterlijke centerpunt van hun volledige bestaan. Geen wonder dan dat dit zo een gewicht kreeg in hun collectief verstand, maar als men er nu eens de zelfverheerlijking afschaafde, wat was deze kabel dan nog werkelijk?

“Hmm-hmm, werkelijk fantastisch, ja,” zweefde de professors mening haar weer ongenodigd tegemoet. Geïrriteerd deed Bérénice haar best om de intrusie te negeren. Zij zoog haar wangen licht naar binnen, waardoor het metamateriaal van haar geïmplanteerde tanden zich een beetje op haar tandvlees af begon te zetten. Fantastisch, ja, beet zij in gedachten van zich af, en zij liet haar blik vol wraakzucht rusten op de vezels waar de kabel uit was opgebouwd. Weet je wat pas echt de moeite waard zou zijn? Om haar wil te doen kristalliseren tot een guillotine werd gevormd – om de navelstreng in 2 te hakken, dat zou pas fantastisch zijn, danste het als een kwaadaardig vonkje door haar hoofd.

“Waar denk je aan, mijn beertje?” maakte de professor het onmogelijk om zijn aanwezigheid nog langer te negeren, en in een woedekramp fixeerde Bérénice haar guillotine-ogen op zijn vlezige, geaffecteerde lippen. Het abrupt geweld van dit manoeuvre was voldoende om haar zintuigen kortstondig te verwarren. De informatie van haar evenwichtsorgaan, dat de rotatie van de ruimtebasis constant detecteerde, conflicteerde met de stilstand die door haar gezichtsvermogen werd gerapporteerd. Aan een wereld die stabiel moest zijn, werd door haar hersenen beweging toegevoegd. Alles begon onnatuurlijk rond haar heen te zwalpen, een afschuwelijke en redeloze draaiing die het bloed deed vluchten uit haar aderen.

“Ja, het is oprecht aangrijpend, beertje mijns,” interpreteerde de professor haar spookachtig bleke huid. “Niemand is immuun voor de vernietigende werking van iets dat zo onvoorstelbaar prachtig is.” Met een pathetisch wuifje leek hij zijn begrip voor haar te willen presenteren. Het gemaakt karakter van de geste onderlijnde dat hij ondertussen weer zijn eigen spiegelbeeld aan het bekijken was.

Zich verzettend tegen haar bewegingsziekte drukte Bérénice haar ogen dicht. Zij ontspande met een zucht haar oculaire spieren, waardoor haar pupillen zich weer langzaam naar het centrum van haar zicht bewogen. Haar aangezicht was nog steeds onveranderd naar het landschap boven haar gericht. “Imbécile,” floot zij sissend door haar kunstgebit – de druk op haar geïmplanteerde tanden activeerde allerhande zenuwbanen in haar kaken. “Ik heb het je al 100 keer gezegd. Als je echt een aanspreking moet hebben, noem mij dan nounours,” stak zij al haar ongenoegen in de Franse tongval van het woord.

Enigszins gerustgesteld dat haar omgeving niet meer aan het zwalpen was, stelde Bérénice haar blik nu opnieuw scherp op de gespannen kabel van de ruimtelift. Dankzij het elektro-glas waaruit het raam bestond, leek deze dichterbij te zijn dan werkelijk mogelijk was. De groene schijn van het weerkaatsend glaswerk van het wooncomplex zat als een vage mistbank rond de afgelijnde kabellift geduwd. Eigenlijk was de intellectuele impact van dit ding niet onterecht, hervatte Bérénice haar overpeinzingen. Heel hun levenswijze werd hierdoor geïllustreerd. Deze harde, onbeweeglijke lijn belichaamde de ziel van hun volledige bestaan, maar of dit dan iets prachtigs of aangrijpends was, daar had Bérénice toch nog haar twijfels over.

Wat was deze kabel werkelijk, echode het zwaartepunt van haar reflecties nog eens door haar hoofd. In een comfortabele, mentale actie die de werkelijkheid naar een abstracte hoogte bracht, visualiseerde Bérénice bij wijze van een antwoord de totale lengte van de ruimtelift. Zij wist dat deze aan de onderzijde van het wooncomplex de flessenhals doordrong, alvorens te verdwijnen in het geometrisch midden van de kurk. Eenmaal buiten zou de kabel dan als uitgestrekte, rechte lijn zijn reis vervolgen naar de grijzige, bewolkte wereld onder zich. Bérénice had niet bijzonder veel verbeelding nodig om het uitzicht op te roepen dat men aan de onderkant van ruimtebasis Ton-de-l'Air zou moeten ondergaan.

Planetegem zou met haar dikke, oppressieve atmosfeer het beeld zo goed als helemaal beheersen. Het was een massieve wereld, een enorme, monotone schijf die alle andere objecten aan de hemel obscureerde. Haar zware wolkendek, waarvan de grijze kleur uit een bepaalde hoek een groene schijn verkreeg, bedekte als een permanente nevel de verblijven en fabrieken van het oppervlak. Het was een plek waar alles altijd lichtjes vochtig was, waar druppeltjes condens aan ieder haartje en in elke kledingvezel bleven kleven. Lange, continue straten definieerden het profiel van de bevolkingscentra: zij doorkruisten de planeet als afgelijnde strepen waar zich lintbebouwing rond bevond. Onder het gewicht van de onafgebroken nevel was het niet meer mogelijk om landschappen of plaatsen van elkaar te onderscheiden. Het oppervlak werd op die wijze het verlengde van de kabel van de ruimtelift, een contrasterende en harde lijn tegen een wazig groene achtergrond. Bérénice kon het niet anders categoriseren dan als iets voorspelbaars, onveranderlijks – iets uitgesproken 2-dimensionaals.

“Waar denk je aan, nounoursje?” probeerde de professor nogmaals een gesprek op gang te brengen. Ieder woord werd van het volgende gesplitst door een nadrukkelijke beweging van zijn lippen. Het was een manier van praten die verfijnd en aangenaam was voor de oren, maar die op dit moment bij Bérénice haar werking aan het missen was. Integendeel: zijn doorgaans amusante spreektrant kon haar nu slechts irriteren, enkel en alleen omdat hij in de eerste plaats typerend voor de hele air van de professor was.

Deed hij het opzettelijk, begon haar irritatie zich geleidelijk aan te transformeren in beschuldiging. Het was toch duidelijk dat Bérénice geen interesse had in een gesprek? De koosnaam (1 keer fout gekozen, daarna een verbastering), het constant en luidruchtig trekken van de aandacht naar zijn lippen – zijn gehele optimistische gezindheid leek gemaakt te zijn om Bérénice te provoceren. Was de ijdeltuit zich hier bewust van? Deed hij het opzettelijk?

Zonder het uitwendig weg te geven bracht zij de professors spiegelbeeld naar voor in het elektro-glas. Zijn lichaam vormde daarmee een subtiel, doorzichtig laagje over het nog steeds centrale beeld van de onwankelbare kabel. Ondanks haar ontstemming voelde Bérénice hoe zijn gestalte iets in haar deed smelten. Woorden borrelden vanzelf op uit de diepte van haar keel: “de kabel” begon zij ademloos de juiste formulering voor haar denkwijze te zoeken.

“Wat zeg je daar, nounoursje? Ik versta je niet,” onderbrak de professor haar onmiddellijk. Zijn dikke kamerjas viel ritselend op de behaaglijk zachte kussens rondom hem. De vulling van de kussens ruimde vrij gemakkelijk de baan voor het gewicht van de professors lijf, waardoor hij nog wat dieper in de berg van zachtheid en comfort verdween.

Typisch, nam de ergernis in Bérénice opnieuw in hardheid toe. Dit was echt typisch iets voor hem. Wat er eerder ook gesmolten was in haar, was nu weer helemaal gestold. De professor deed dit nu eens elke keer! In plaats van simpelweg een paar seconden af te wachten en dan haar bedoeling uit de context af te leiden – nee, hij moest haar weer blokkeren bij het eerste woord. Een oprechte dialoog was eigenlijk geheel onmogelijk met deze man, dus: “laat maar,” termineerde Bérénice in kille, zure tonen ieder mogelijk vervolg op het gesprek.

“Nee, maar zeg het toch, nounoursje,” volhardde de professors melodieuze stem. Een naakte voet kwam uit de berg van zware kussens en textiel: hij wiegde langzaam en gracieus op het onhoorbaar ritme van het fitnessritueel dat de professor nog steeds met een half oog in de gaten aan het houden was.

“Niets! Laisse tomber, Richard,” snauwde Bérénice hem toe. De scherpe afwijzing van deze woorden glansde opnieuw als een guillotine in haar ogen. Het langzaam wiegen van zijn voet leek ondertussen uit haar perspectief te worden uitvergroot. Ze werd er zenuwachtig van: hoe klein en onopvallend de beweging van zijn voet in werkelijkheid dan ook mocht zijn, het veranderde door haar haatdragende fixatie in een onophoudelijk, nerveus pulseren dat haar hele denkvermogen aan het domineren was.

“Weet je waar ik zelf aan dacht, mijn kleine kodiak?” vervolgde de professor onverzettelijk. Klein was nochtans niet meteen het beste adjectief voor Bérénice: net als alle andere bewoners van de ruimtebasis had een leven in verlaagde zwaartekracht haar een voluptueuze lichaamsbouw gegund. Zij was sowieso al groter dan gemiddeld was, maar dankzij het gebrek aan druk werd aan haar lengte nog een aantal centimeter toegevoegd (een gevolg van ruggenwervels die de ruimte kregen om wat verder uit elkaar te schuiven). Daarnaast had lichaamsmassa hier ook niet dezelfde invloed als zij doorgaans had: de bewoners konden zwaarder worden zonder daarmee hun beweeglijkheid te limiteren. Op ruimtebasis Ton-de-l'Air bestond de standaard lichaamsbouw uit copieuze welvingen waar strakke, kwieke huid rond zat.

“Ik was aan het denken hoe fantastisch het toch is,” verschafte de professor prompt een antwoord op zijn eigen vraag. De bijtende vijandigheid waar Bérénice haar woorden eerder mee beladen had, was bijna ongemerkt over het hoofd van de professor heen gegaan. Onverstoorbaar had hij haar verzuurde aanval zonder heel veel moeite naast zich neergelegd. Een onbezorgde glimlach sierde de fluwelen lijnen van zijn minzame gelaat; zijn hele uiterlijk werd van de luister van zelfzekerheid vervuld.

Bérénice perste haar kaken op elkaar en voelde hoe haar kunstsnijtanden zich dat kleine beetje dieper wurmden in haar vlees. De voet van de professor slorpte al haar aandacht op. Zijn langzame beweging leek een dwingend ritme uit te stralen dat de tijd in haar bewustzijn deed versnellen. De bewegingsloosheid van de achtergrond was met het wippen van de voet aan het versmelten. Haar brein begon weer tegenstrijdige signalen op te vangen. De voet, die in haar blik centraal bleef staan, leek langzaamaan te draaien rond haar hoofd. Bérénice werd door de vrees bevangen dat haar lichaam elk moment opzij zou vallen, en zij duwde voor een ogenblik haar ogen dicht om zo het beeld weer uit haar geest te bannen.

“Deze plek – we hebben ze volledig onderworpen aan onszelf,” begon hij ongehaast zijn redenering op te bouwen. Zoals het zijn gewoonte was, was de professor ondertussen weer zichzelf aan het bekijken in het reflecterende elektro-glas. Elk gebaar waarmee hij zijn gedachtegang uitbeeldde, werd gespeeld en uitermate zelfbewust tot stand gebracht. “We hebben het zelfs in die mate voor elkaar gekregen, dat we nog een stapje verder zijn gegaan. Dit, de meest vijandige omgeving die er is – wij hebben ze veroverd zonder zelfs de minste zelf-ontzegging, zonder echt ons best te moeten doen.” De professor trok hierbij een theatraal gezicht. Overduidelijk was hij tevreden over de welsprekendheid van zijn mimiek.

Het trof Bérénice dat deze omgangswijze altijd maar couranter werd, niet enkel bij de ledige professor waar zij haar bestaan mee deelde, maar ook in het algemeen bij de bewoners van de ruimtebasis. Het was effectief ook wel verleidelijk, ze betrapte zelfs zichzelf hier nu en dan eens op: bevangen door hun eigen alomtegenwoordig spiegelbeeld begonnen mensen meer en meer te praten met zichzelf in plaats van hun gesprekspartner.

“Neem nu deze kussens,” beduidde de professor zijn omgeving met een zwierig handgebaar: “wild onpraktisch zijn ze – is dat nu niet geniaal?” Hij greep 1 van de kussens beet en tilde het omhoog. De metallieke vezels die in het textiel verweven zaten, glommen koperachtig in het licht. “We hebben ze opzettelijk onmogelijk zwaar gemaakt. Er was geen enkele verplichting toe, en toch hebben we specifiek de meest massieve materialen uitgezocht om hen te maken, wetend dat het bij verlaagde zwaartekracht geen hinder zou creëren. Deze kussens zouden op Planetegem volstrekt onhandelbaar zijn qua gewicht, net zoals ik het zou kunnen zeggen van zo goed als alle andere gebruiksobjecten hier.”

Bérénice liet de professors woorden zonder al te veel bewuste aandacht haar gedachten penetreren. Het was niet de eerste keer dat zij een dergelijke redenering hoorde. Of het nu over de kussens ging, dan wel over de kunstmatig opgewekte regenwolken middenin de habitatiebuis, het centrale element bleef altijd wel dat de professor in de wij-vorm sprak.

“Wij hebben dit gedaan, wij hebben alles extra zwaar of groot gemaakt, enkel om te tonen dat het kan,” beaamde de professor dadelijk de vaststelling van Bérénice. “We zeggen soms dat het voor de gezondheid is, om de afzwakking van onze spieren af te remmen, maar we weten allemaal maar al te goed dat dit niet de primaire reden is. Verzwaarde kussens, uitvergroot bestek: het is allemaal maar zinloos vergeleken met een korte, intensieve fitness-sessie,” lonkte de professor naar zijn overbuur. Nu hij er wat langer over nadacht, leek het hem misschien wel eerder dat de naakte man in Residentie Avocado was gevestigd.

Langzaamaan begon de irritatie zich in Bérénice weer aan te scherpen tot een dodelijk lemmet. Het constant optimisme dat uit de berg kussens kwam, werd altijd maar beklemmender. Zij had haar eigen mening die zou wou ontwikkelen: de loftuitingen waarmee de professor haar voor de zoveelste keer aan het bestormen was, werkten in haar huidige gemoedstoestand uitsluitend averechts.

“We hebben het een deel gemaakt van wie we zijn,” ging de stroom van enthousiasme en van smakgeluiden ongehinderd verder. “Onze identiteit wordt er ten dele zelfs door vormgegeven. Onze alledaagse gebruiksobjecten voelen voor bewoners van het oppervlak vele malen zwaarder aan. Een tennisbal bij ons is eerder als een medicijnbal op Planetegem. In hun ogen moet het zijn alsof wij reuzen zijn, giganten zonder vergelijk! En kijk, we zijn dan nog eens echt gemiddeld groter, beertje mijns! Werkelijk – ja, werkelijk fantastisch is dit toch?”

Et qu'est-ce que tu as fait toi-même, Richard?” viel de guillotine ongenadig dicht: “wat heb je eigenlijk ooit zelf gedaan?” Door zich doelbewust van de professor af te keren, maakte Bérénice verstaanbaar dat zij op haar vraag geen antwoord meer ontvangen wou. Voor haar was dit gesprek volledig afgerond: ze wou geen woord meer horen uit zijn mond. Met voorzichtige bewegingen begaf zij zich vervolgens naar een tafel waar er zich een ouderwetse telefoon bevond. Elke stap werd met het haar kenmerkende gehalte van controle uitgevoerd, een rustige, fluïde stijl van manoeuvreren die bewegingsziekte op een afstand houden moest. Bérénice nam de onnodig grote en massieve hoorn met 2 vingers van de haak. Wild onpraktisch, ja, herinnerde zij zich de woorden van die ijdeltuit van een professor nog een keer. Uit de hoorn kwam er een geruis dat een bereidheid tot ontvangst berichtte, en: “passez-moi la Rue Lipide, deux-cinq-six-huit,” beval de heldere en aangescherpte stem van Bérénice.

« Connectant, Rue Lipide, deux-cinq-six-huit – l'établissement Friture La Fleure » antwoordde de metallieke stem onmiddellijk.