"“In een rechtvaardig universum was de mens geschapen naar het evenbeeld van de schrijver van dit boek”
-Carl-Christiaan Tosin, katholiek prelaat      

Badend in een zonnestraal die het stroperige frietvet op diffuse wijze penetreerde, zakte Queenie langzaam naar de bodem van de frietketel. Haar groene blaadjes krompen door de hitte van de olie in elkaar en verloren in snel tempo ieder beetje van hun vlezigheid. Wat groen geweest was in de blaadjes werd steeds geler en doorschijnender; hun rode en vitale nerven werden dichtgeschroeid tot donkerbruine, dode lijnen. Op cellulair niveau werd vocht geëxciteerd en omgevormd tot stoom. De celwanden begaven het onder de explosieve druk, waarna er flarden eiwitten en uit elkaar gerukte organellen werden losgelaten in het vet. Queenie loste onherroepelijk op in een opake wolk van koolstof, waterstof en lucht.

Clementin, tu m'écoutes encore?” knetterde de stem van tante Bérénice opnieuw doorheen de telefoon. De vraag kwam amper binnen in het uitgedoofde brein van Clementijn. Net alsof hij zelf in het viskeuze medium van het frietvet had gezeten, hoorde hij geluiden uit de buitenwereld slechts gedempt en zonder hun gewoonlijke reliëf.

“Ben je daar zelfs nog?” deed de knisperende stem van Bérénice een nieuwe poging tot respons, deze keer wat ongeduriger en barser dan voordien. Het was voldoende om haar neef geleidelijk aan terug te beginnen brengen naar de werkelijkheid. Wanneer het tafereel nog kortgeleden met begrippen als « carbone » en « hydrogène » werd toegelicht, werd elke extra annotatie nu door de bevelend harde stem van Bérénice verjaagd. Van zonlicht, kleurenpracht of microscopisch leven was er hier geen sprake meer: enkel het prozaïsch objectieve beeld van de friteuse was er nog. « Désintégration complète » vervolledigden de neon groene letters snel nog hun gedachtegang, alvorens helemaal uit Clementijns gezichtsveld te vervagen, en het praktisch feit van het apathisch frietvet keek hem nu in volle droogte aan.

Met doffe ogen absorbeerde Clementijn de werkelijkheid voor hem: de olie borrelde maar verder zonder interesse voor zijn blik; dikke, witte bellen vormden zich op het doorzichtig, bruine vet. Zij zwollen aan in grootte tot de ene bel de andere bereikte, waarna zij beiden door de aanraking ontploften. Geleidelijk maar zeker splitsten zij zich op in duizend kleine blaasjes, en een schuimlaag, die het hele oppervlak van de frituurolie bedekte, richtte zich uit de verzameling van blaasjes op. De witte massa deinde uit en bolde golvend op, waardoor het duidelijk werd dat het niveau van het frituurvet alarmerend aan het stijgen was. De stoom en zuurstof, die door Queenie waren losgelaten, dreven de verzengend hete olie onophoudelijk omhoog. Eigenlijk had Clementijn de kans zelfs niet om nog te reageren op het feit: nog voor hij iets had kunnen ondernemen, was de olie reeds over de rand van de metalen ketel aan het stromen. Een ondiep, kleverig moeras stortte van het aanrecht naar de vloer, hetgeen hem tot een wijdbeens en ontwijkend sprongetje naar achter dwong. Onvrijwillig loste Clementijn hierbij een grommende, maar duidelijk geprononceerde “godverdomme”.

“Ah, quand-même,” beet de stem van tante Bérénice zich vast in de ontsnapte vloek. “Je bent er toch,” siste zij hem toe. De misnoegdheid van de vaststelling sneed als een siddering door hem. In de doelbewuste stilte die zijn tante nu liet volgen, kon hij zich al haar gezicht verbeelden. Het was een ritueel dat Clementijn al vaak genoeg had meegemaakt: terwijl zijn tante de verwijten innerlijk aan het verzamelen was, klemde zij haar kaken altijd op elkaar en zoog zij lichtjes op haar kunstgebit – Clementijn dacht nu reeds het geluid te kunnen horen van geïmplanteerde tanden die naar binnen aan het buigen waren. “Godverdomme zeg je... Tu blasphèmes? Maar Clementijn, is dat nu een manier van om te gaan met eindigheid?” vervolgde Bérénice toen met verrassende toegeeflijkheid.

Clementijn kon niet onmiddellijk plaatsen wat zijn tante hem net had gevraagd. Terwijl haar woorden langzaam golfden door zijn geest, liet hij de hoorn van de telefoon een ogenblikje rusten tegen zijn gelaat. Het plastiek van de ontvanger leek de warmte weg te trekken uit zijn koortsig, houten hoofd.

De eindigheid, tastte Clementijn mentaal de grenzen af van het concept: het leek verbonden aan een zuigerig gevoel van ledigheid, alsof Clementijns gemoed met de getijden naar beneden werd gesleurd. Ter hoogte van zijn kruis fuseerde koud geworden, vochtig slijm met het textiel van zijn kledij. Alles voelde zo onwezenlijk dat Clementijn zich afvroeg of het eigenlijk wel de waarheid was geweest. Was het echt gebeurd? Was het niet gewoon een spinsel van zijn fantasie geweest? Langzaam werd hij zich bewust van een laag koude transpiratie die zich over zijn gehele lichaam had gevormd, en hij gluurde toen angstvallig naar het plankje waarop Queenie had gestaan. Van de lacune die zij daar had nagelaten, gleed zijn blik vervolgens opnieuw naar het ondertussen gekalmeerde frietvet onder hem. Het borrelde en stootte haar typerende aroma uit, hetgeen zich mengde met de wolk van slivovitsa die weer uit zijn wollen mouw geneveld kwam. De geur was misselijkmakend en beroofde Clementijn nog verder van zijn energie. Zijn zicht werd enigszins verduisterd, alles rondom hem leek onnatuurlijk te bewegen zonder daarmee werkelijk verplaatsing te doorstaan, en in een aanval van paniek zoog Clementijn een maximum aan lucht naar binnen door zijn mond. Zuurstof vulde ieder beetje van zijn longen heilzaam op.

“Clementijn, enfin! Zeg nu toch eens iets,” eiste tante Bérénice de aandacht opnieuw op. In een toon die stilaan aan het groeien was naar openlijke walging voor haar neef, spuwde zij de woorden in staccato ritme op hem af: “Nom de Dieu, wat is dat nu met jou? Gewoon niets zeggen, ben je stom geworden toch? Wat sta je daar – la bouche ouverte?!”

Ondanks zichzelf sloot Clementijn onmiddellijk zijn mond en ademde hij verder door zijn neus. De angstwekkende gedachte dat zijn tante elk detail kon zien, schoot tegen alle ratio door hem. Wat wist Bérénice van Queenie af? In welke mate kon zij Clementijns fysieke toestand raden? De schrik ontnam hem even ieder beetje individuele wil, alvorens hij zich weer vermande. Hij haatte deze zwakte in zichzelf – dat automatisme van gedachteloos zich aan te passen als ook maar de minste opmerking werd afgevuurd.

Imbécile, ik hoor je ademen! Wat heb ik eigenlijk aan jou?” vervolgde de barrage door de telefoon nog des te confronterender. “Na hetgeen ik je verteld heb... Geen reactie? Clementin! Heb jij wel iets gehoord van wat ik heb gezegd?” De kilte in haar stem liet er geen twijfel aan bestaan: voor Bérénice was er een rode lijn bereikt; op deze vraag moest er van Clementijn een tastbaar antwoord komen.

Het werd door Clementijn in eerste instantie op een diepe frons onthaald. De schuine strepen, die zijn puntige wenkbrauwen waren, werden nog wat schuiner van ontreddering. Inderdaad, wat had zijn tante hem nu eigenlijk verteld, vroeg Clementijn zich eerlijk af. « Accédant, accédant – banques de données sous enquête » vulde zijn interne robotstem onmiddellijk in schelle klanken aan. Tante Bérénice had hem niet zonder reden opgebeld, maar wat had zij hem dan verteld? Hij pijnigde zijn hersens in zijn zoektocht naar een antwoord op de vraag. Het was niet dat hij gewoonweg niet geluisterd had: Clementijn kon zich nadrukkelijk herinneren hoe er hele volzinnen zijn trommelvlies hadden bereikt. De betekenis was simpelweg niet helemaal geland. In plaats van als een groep van doelbewust geordende geluiden was het allemaal maar als een dof, nonsensicaal geruis gearriveerd.

Gespannen schraapte Clementijn door zijn geheugen heen. Ver weg voelde hij hoe iets in zijn herinneringen reikte naar zijn tastend hand. Hij kon de echo van haar woorden niet laten ontsnappen. Hij wist dat hij geen antwoord schuldig blijven kon. Al zijn kracht verzamelend sloot Clementijn zijn ogen. Hij richtte ieder beetje van zijn concentratie op de duisternis waarin hij zich op die manier bevond, tot hij eindelijk de heuglijke verlossing voelde van een spiertje dat zich in zijn achterhoofd leek te ontspannen.

« Fichiers audio 100% réintégrés: commençant lecture directement » flikkerde het triomferend achter zijn gesloten oogleden, en zin voor zin kwam het relaas van tante Bérénice daarop terug.

Een lichte fluctuatie in het energiepeil had een welbepaald, klein plekje in de flessenhals gewijzigd van textuur. Licht van aan de buitenzijde werd door het elektro-glas gebundeld en vervolgens naar het interieur van ruimtebasis Ton de l'Air gestuurd.

Een constant transformerend web van prisma's, lenzen en reflectors zond de lichtstraal met precisie op haar doelwit af, een bewerking die nog des te imposanter was als men de eeuwige rotatie van de ruimtebasis in gedachten hield. Het beeld van de buitenwereld, dat door de bewoner van de ruimtebasis was ontboden, moest een aantal keer veranderen van richting in haar reis doorheen de habitatiebuis. In een baan die altijd maar werd bijgesteld, kaatste het maar van het ene reflecterend venster naar het andere. Hier werd het een keer verdund of uit elkaar gejaagd, daar werd het dan opnieuw scherpgesteld en in elkaar gevoegd, tot het beeld uiteindelijk op haar bestemming werd geprojecteerd. Het panoramisch raam van nr. 6 te Residentie Ochtendgroen werd op die wijze tot het beeldscherm omgevormd, waarop de groenig grijze knikker van Planetegem kwam opgedoemd. De hele rondgang van begin tot einde was niet minder dan een hoogtepunt in menselijk vermogen, een inzicht dat een man als de professor misschien wel zover zou kunnen brengen van een traantje van bewogenheid te laten.

Bérénice weerstond aan de impuls een zijdelingse blik te werpen op haar luierende huisgenoot. Beter was het van haar blik stabiel te houden op het ingezoomde landschap boven haar. De Rue Lipide sneed als een litteken van asfalt en beton doorheen het oppervlak van de planeet. Het was een 1-dimensionale, rechte straat die in een ver verleden door de landing van een sterrenschip veroorzaakt was. Bérénice liet diens abstracte eenvoud inwerken op haar zoals een statisch ankerpunt.

De combinatie van elektro-glas en perspectief had het dan wel onttrokken aan haar oog, maar Bérénice mocht immers niet vergeten dat zij heel de tijd fysiek aan het roteren was. In werkelijkheid was de gehele ruimtebasis constant aan het tollen rond haar as, en ofschoon zij nooit echt ruimtebenen had gekregen, moest zij wel bekennen dat zij het vandaag bijzonder lastig had met haar bewegingsziekte. Elke onbezonnen actie dreigde uit te draaien in een ziekelijk delirium van het evenwichtsorgaan.

Clementin, tu m'écoutes encore? Ben je daar zelfs nog?” beet zij verontwaardigd naar het landschap in het raam. Haar wil doordrong daarbij het atomaire rasterwerk van het elektro-glas, waardoor het bovenaanzicht van de Rue Lipide meer in focus kwam. Haar frons veranderde op die manier volledig in de scherpe, schuine strepen die haar tot dezelfde clan als Clementijn brandmerkten.

Uit het Westen naderde een misbank het bescheiden, tinnen doosje van Friture La Fleure. De stilte van het slome, grijze landschap maakte Bérénice nog ongeduriger. Waarom was haar neef niet aan het antwoorden? Aan welke onbenulligheid gaf hij zijn aandacht uit in plaats van het belangrijk nieuws dat zij hem had verstrekt? Zij voelde hoe de spieren van haar schouders lichtjes tegen aan het wringen waren. Net zoals men op het oppervlak van de planeet omhoog moest kijken om de kleine, groene ster van ruimtebasis Ton de l'Air te kunnen zien, had zij haar hoofd naar achter moeten werpen om door het plafondraam naar omlaag te kunnen kijken. De houding was maar weinig comfortabel en verveelde haar.

Haar kaken werden als een bankschroef op elkaar geperst, waarna het dak van de frituur werd uitvergroot. Het hoge vochtgehalte van de atmosfeer had kleine plekjes van corrosie aan de naden van het platte dak teweeggebracht. Waarlijk, Clementijn was nooit uitzonderlijk sociaal bekwaam geweest, maar dit gebrek aan weerwoord was een triestig hoogtepunt. Uit een ventilator dwarrelde de dikke, bruine walm van een actieve frietketel omhoog. Bérénice hoorde gestommel aan de andere zijde van de lijn, voorafgegaan door het geroezemoes van duizend kleine blaasjes vet die in de verte aan het exploderen waren. Het bovenaanzicht van Friture La Fleure omhulde zich met een mystieke air van zwijgzaamheid. Wat speelde er zich af onder dat aangeroeste dak? Het geduld van Bérénice was stilaan op. Haar stembanden begonnen zich al in de juiste plooi te leggen, en de woorden, waarmee zij haar neef gebiedend tot de orde roepen zou, hadden reeds volledig vorm gekregen in haar hoofd. Haar longen stonden op het punt van lucht te geven aan haar stem, toen plotseling de hele operatie onderbroken werd door een vulgaire “godverdomme” aan de andere zijde van de telefoon.

“Ah, quand-même, je bent er toch,” werd het momentum van haar stembanden in 1 beweging herbestemd, net alsof het eigenlijk voor deze woorden was geweest dat Bérénice haar adem aangezwengeld had. Voor een seconde woog zij onverstoorbaar de betekenis van de reactie van haar neef. De lange, rechte straat wiens ligging lang geleden door de buik van sterrenschip Lipide was bepaald, fusioneerde in het hoofd van Bérénice volledig met de uitgestrekte kabel van de ruimtelift. Een zekere genoegzaamheid ontsprong daarmee in haar gemoed: haar beslissing was misschien wel hard, er zat niettemin genade in, gaf zij zichzelf gelijk.

“Maar Clementijn, is dat nu een manier van om te gaan met eindigheid?” hoorde zij zichzelf van ver haar neef berispen. De apathie die zij in werkelijkheid voor zijn opinie voelde, omzwachtelde haar stem met iets dat leek op tederheid. In feite had ze het op automatische piloot gezegd, deels tevreden met het teken van aanwezigheid, deels zich wentelend in de genoegdoening van haar besluit.

De kabel van de ruimtelift, zette Bérénice haar denken verder: de navelstreng die hen verbonden hield aan de immense, mistige planeet. Volgde men het pad van deze kabel tot voorbij haar uiteinde, men zou ontdekken wat zich achter ruimtebasis Ton de l'Air bevond. Het was een hoek die nooit verscheen in het elektro-glas, want opgaand in het duister van de nacht bevond zich bovenop de habitatiebuis een grote zwarte koepel, die het zicht blokkeerde. Zelfs als de gemiddelde bewoner zou bedenken van in deze richting te proberen kijken, dan nog zou het plafondraam het niet kunnen tonen. Bérénice moest echter niet in deze richting kijken om te weten wat er lag. De zwaartekracht trok iedereen dan wel de hele tijd naar de planeet, Bérénice voelde het niettemin steeds aan haar sleuren van de andere kant. Daar, in een hoek die voor de meesten niet bestond, daar bevond zich niets dan vacuüm, de absolute leegte van het hemelruim!

Plots werd Bérénice er zich bewust van dat zich een acute leegte aan de andere zijde van de telefoon bevond: behalve een vulgaire vloek had zij nog niets gehoord van Clementijn. Haar verkrampte nekspieren verlengden zich tot rond de schelpen van haar oren, waar de zware hoorn van de telefoon onbuigzaam drukte op het rechter exemplaar. Vandaar trok de sensatie naar haar kaakbeen, een uitgerekte pijn die over de volledige structuur van haar gelaat uitstraalde. Was het werkelijk een leegte, die zij voelde ebben door de telefoon? Neen, Bérénice voelde wel degelijk een aanwezigheid. Het zoog de atmosfeer naar zich zoals het vacuüm dat deed, maar toch was het iets anders dat daar was.

Een minimale flikkering van licht verstoorde even het contrast in het elektro-glas. De donkere vlekken, die hierdoor veroorzaakt werden, werkten desoriënterend en verergerden de ergernis van Bérénice. Ze beet zich helemaal vast in wat haar door de telefoon bereikte. De stilte groeide en kreeg langzaam definitie, tot zij eindelijk besefte wat het was. Haar neef was aan het ademen, Bérénice kon horen hoe het mottig ongedierte daar in stilte stond te ademen!

“Clementijn, enfin! Nom de Dieu, wat is dat nu?” concentreerde zij haar walging helemaal op hem. De woede borrelde intussen verder op in haar gemoed, met als onopzettelijk effect dat het elektro-glas opnieuw gewijzigd werd. Onder druk van haar emoties was het beeld behulpzaam achterwaarts gesprongen, en het bood op die manier opnieuw een breder uitzicht op Planetegem. In het midden liep de ruimtekabel loodrecht naar omlaag. Ver weg onder hen verdween hij in de uniforme, groenig grijze massa van het oppervlak.

“Wat sta je daar – la bouche ouverte?!” kon zij zich tot groter ongenoegen zijn gelaatsuitdrukking levendig verbeelden. Haar ergernis werd daarbij aangescherpt tot haat en toonde tegelijkertijd de ruimtelift in zijaanzicht. Het metalen vlechtwerk van de kabel vertegenwoordigde voor haar niets anders dan gevangenschap.

Imbécile, ik hoor je ademen,” vuurde zij op bijna zangerige, ritmische cadans op de gehate lijn in het plafondraam af. De geostationaire baan van ruimtebasis Ton de l'Air was alles dat de kabel opgespannen hield. Het complex fungeerde als ballastgewicht; haar snelheid werd aan die van de rotatie van Planetegem gelijkgesteld, waardoor er steeds een rechte lijn was naar hetzelfde plekje op het oppervlak. Grijs en uniform als de planeet reeds was, het hielp niet dat men zo ook altijd uit dezelfde ooghoek kijken moest. Beweging stroomde constant doorheen Bérénice: de ruimtebasis trok en trok maar aan de kabel; zij wou niets liever dan verdwijnen in het vacuüm, maar zij werd steeds op dezelfde plaats gehouden door de slavenboei die deze kabel was.

“Wat heb ik eigenlijk aan jou,” vroeg zij uiterlijk aan Clementijn, maar innerlijk aan de metalen draad. Terwijl de basis in haar draaibeweging aan de kabel trok, cirkelden haar inwoners er zelf in vaste intervallen rond. De gesimuleerde zwaartekracht betekende in feite dat zij allemaal de hele tijd geslingerd werden naar de buitenkant. De centrifugale kracht gaf hen een boven en beneden, dankzij deze kracht stond Bérénice nu op de grond en keek zij op naar het plafond, maar in werkelijkheid was dit een leugen. Mochten zij niet allemaal zo plichtbewust gehouden worden op hun plaats, zij zouden hun reële koers kunnen volbrengen: uitwaarts, naar de oneindige leegte van de ruimte!

Perverse beelden van vernietiging flitsten door het hoofd van Bérénice. Wat deed men met een navelstreng nadat een kind geboren was? Zij zag het al voor zich! Zij proefde hoe de kabel werd vernietigd en de ruimtebasis dan uiteensprong als een rubberen ballon; zij zag de lijken die bevroren zweefden door het vacuüm. Hoe gruwelijk de gedachte ook mocht zijn, voor Bérénice voelde het onweerstaanbaar aan. Zij had geen spijt van haar besluit: ze wist dat het de juiste keuze was. “Geen reactie? Clementin! Heb jij wel iets gehoord van wat ik heb gezegd?” besloot zij streng om het gesprek tot een conclusie te verplichten.

In de stilte die aansluitend volgde, hoorde Bérénice de raderen van Clementijns bewustzijn langzaam draaien. Gespannen perste zij de telefoon met zijn barokke franjes nog wat dichter tegen haar gelaat. De legering van metaal en bakeliet woog vederlicht in de verlaagde zwaartekracht. Gezien de grootte van het toestel was de spraakplaat redelijk ver verwijderd van haar mond, hetgeen haar enigszins het uitzicht van een kind gaf dat met het gereedschap van volwassenen aan het spelen was. Om goed te zijn moest zij het ding in feite op een tiental centimeter van haar mond en oor verwijderd houden, een houding die de afstandelijkheid van haar gecontroleerde, langzame bewegingen nog uitvergrootte. Op dit moment had Bérénice echter meer nood aan een houvast: ze klampte zich verkrampt vast aan de telefoon, want al de contemplatie over hun rotatie had een lichte draaiing opgewekt in haar.

Het bloed trok weg uit haar gelaat en liet een witte kilte achter in haar plaats. Het glas van het plafondraam was weer transparant geworden, met het alledaagse panorama op de binnenzijde van de ruimtebasis tot gevolg. In haar ooghoek merkte Bérénice een enkel raam op, dat in tegenstelling tot de rest het licht niet aan reflecteren was. De harde lijn van de kabel van de ruimtelift was zo bewegingsloos als ze al altijd was geweest. Het geheel van ramen, die de habitatiebuis bezaaiden, kwamen Bérénice niet langer als een gelijkmatig raster voor: zij liepen eerder over in elkaar, hun groen weerkaatsende rechthoeken leken in haar ogen scheefgegroeid te zijn. Koppig probeerde zij hierdoor te kijken, zoekend naar de lijnen van contrast die daar hoorden te liggen, maar hoe meer zij zich tegen de ongerijmdheid van haar zicht verzette, hoe meer de draad begon te zwalpen. De lijn leek meer en meer te transformeren in de wijzer van een dolgedraaid kompas. Bérénice hield het niet langer uit; zij kneep haar ogen in een spasme dicht.

“Godverdomme,” ruiste Clementijns nietszeggend antwoord eindelijk doorheen de telefoon. Weinig als dit was, voor Bérénice was het voldoende: “Bon, tu sais quoi faire alors,” schoot zij zonder aarzelen terug, en zij loste prompt de hoorn uit haar grip. De verbinding werd hierdoor onmiddellijk verbroken. Het snoer werd automatisch door het toestel opgeslorpt en zorgde dat de hoorn netjes landde in zijn haak.

“Bérénietzsche, de vernietiger van werelden,” eiste de professor toen de aandacht schertsend op, en voor ze wist wat ze gedaan had, had Bérénice met een abrupte kentering van haar gezicht een stekelige blik geworpen op haar huisgenoot. Ondanks dat haar hoofd de draaibeweging dadelijk gestopt was, leek haar zichtveld eigenzinnig door te glijden langs haar doel. De ruimte voorbij de professors mollig lichaam rekte onnatuurlijk uit en werd vervormd als door een lens. Zijn grijns maakte zijn uiterlijk zwakzinniger dan ooit, en een mengsel van in hoofdzaak maagzuur en het ei van deze ochtend klotste op de hydrofobe vezels van de tapis-plain.

Het kon misschien geen kwaad van de dosering van haar dagelijkse omnibite nog eens te laten controleren.

« Évacuation réalisée » kaatsten diepe en sonore klanken van het staal en aluminium van de wand. Op de achtergrond vermenigvuldigde er zich een vaag alarm, een langgerekt geluid dat heel de tijd opnieuw van laag naar hoog bewoog. Het waarschuwde stresserend dat er dringend actie nodig was.

Clementijn richtte zich op en keek naar het vertrekpunt van het zich herhalende geluid. Kort voordien nog had hij in elkaar geplooid gezeten, met zijn armen leunend op zijn knieën en zijn hoofd genesteld in zijn handen. De stoel waarop hij zat, was eigenlijk te klein voor zijn langwerpige gestel: het was een rood, plastieken exemplaar dat eerder in een kindermaat was uitgevoerd. Zijn knieën staken op die wijze zoals tentpalen omhoog, terwijl zijn ellebogen scherpe spiesen waren die als prikkeldraad naar buiten staken. Zijn gehele lichaam was in deze pose een krampachtige verzameling van hoekige en veel te lange lijnen.

Tussendoor de scherpe richels van zijn knieën onderscheidde Clementijn de plexiglazen toonbank die de ruimte dwars doormidden sneed. Zijn blik gleed door diens transparante materiaal en landde daarmee in het kookgedeelte van de zaak. Hij wist dat op het aanrecht de onafgewerkte frikandel special moest liggen, die intussen ongetwijfeld reeds was afgekoeld en met de tijd verschaald. Erboven hing de bak van roestvrij staal, waarin de voorgebakken frieten reeds tot homogene massa zetmeel waren omgezet. Vanuit zijn huidige gezichtspunt kon hij deze elementen misschien allemaal niet zien, maar hij was zich desalniettemin van hen bewust vanwege hun wansmakelijke contributie aan een misselijkmakende atmosfeer. Op exact dezelfde wijze was hij ook van het besef doordrongen dat zich op de grond een plas zurig, half ontbonden materiaal bevond – de resten van zijn evacuatie van daarnet, alles wat nog van de vorige avond in zijn maag gezeten had. De peristaltische beweging van zijn slokdarm werd weer aangewakkerd van er even aan gedacht te hebben.

De hoorn van de telefoon keek omineus naar Clementijn terug vanop het stalen plankje aan de muur. Het ding lag uit de haak: het zwart, geperforeerd plastiek van de gehoorplaat glansde onbeweeglijk in het licht. Een bezettoon, die de hele tijd van laag naar hoog ging, deed hem denken aan het noodsein van een ruimteschip dat zware averij had opgedaan. Clementijn keek de machine eens mistroostig aan, alvorens zijn gezicht weer in de duisternis van zijn geplooide handen te begraven.

« Rapport des dommages » drong als aanbod door de nevel van zijn geest, en: “Inderdaad,” ging de stem van Clementijn akkoord. Zonder erbij stil te staan had hij dit effectief luidop gezegd, de raspende en onopzettelijke uitspraak van een uitgeputte man.

“Geef het mij,” mompelde hij verder met half ingeslikte woorden aan zichzelf, want het was daadwerkelijk geen onterechte vraag waarop de neon groene letters antwoord wilden geven. Wat was er precies gebeurd om hem op deze plek te brengen? Wat was eigenlijk de inventaris van ontwikkelingen en effecten die op Clementijn hun werking hadden?

Op dit moment leek alleszins een staat van evenwicht bereikt te zijn, een toestand die bevestigd werd door een summiere « boucliers internes à 10% et stables » van de metallieke stem. Clementijn was moe en leed aan de verwarring van gedachten die door slaaptekort werd voortgebracht, maar voor de rest had hij het ergste zo te zien doorstaan. Het voelde nog slechts als een kwestie van geduld vergeleken met de onverteerbare ellende van daarnet.

Herinneringen aan het dieptepunt dat hij had doorgemaakt, stommelden mismaakt de voorgrond op. Ethanol en andere chemicaliën hadden toxisch door zijn aders gepulseerd: zij hadden zijn organen systematisch aangevallen, terwijl de robotstem herhaaldelijk een alarmerend « subissant de lourds dégâts » had uitgebracht. Zijn wil was door een schokgolf uit balans gegooid geweest, zijn suikerspiegel was omlaag gedoken, waardoor een appelflauwte was ontstaan, en in zijn brein waren neuronen in een vonkenregen uit elkaar geknald. Clementijn had zijn verdedigingen op verscheidene fronten voelen falen, dit terwijl zijn tante net haar grote boodschap had gebracht en op reactie wachtte van haar neef. De frituur verkopen, de opbrengst samen met de rest van haar vermogen aan de grijze muizen van de ultra-cvp doneren, en ten slotte de ultieme stap van de beëindiging van haar leven... Clementijn wist niet of ze het echt zou doen, dan wel of ze aan het bluffen was in naam van dramatiek, maar hoe dan ook was het geen aangenaam gesprek geweest. De macht van haar gigantisch lichaam had de telefoon gepenetreerd en en had hem naar omlaag geduwd, net alsof de lage zwaartekracht van ruimtebasis Ton de l'Air volkomen was geïnverteerd gedurende haar reis naar de planeet. Het was algemeen geweten dat de ruimtebasis een volledig andere wereld was en dat haar inwoners soms zonder kleren gingen: was ook Bérénice volledig naakt geweest doorheen hun moeizame gesprek? Was ook haar immense lichaam onbedekt geweest, met haar donzige en gave huid, haar kleine borsten en haar heupen die onopgemerkt verdwenen in haar buik, haar kinderlichaam van bijna 2 meter groot? De vragen volgden zich in warrige en ongedefinieerde flarden op, korte uitbarstingen van licht in Clementijns interne schemerland.

De dikke, witte benen van mevrouw De Visscher knoopten zich plots in elkaar. Het ene zwenkte onbezorgd over het andere, waarmee het imitatieleder van haar zwarte rokje naar omhoog getrokken werd. Uit deze hoek – schuin langs onder en opzij, – werd haar bil een naakte, blanke vlakte die oneindigheid benaderde, en Clementijn bemerkte weer de slijmerige, half gedroogde massa in zijn iets te strakke onderbroek. Een spasme van zijn penis voegde hier nog snel een aantal druppels vocht aan toe. Clementijn kon niet onmiddellijk plaatsen waar het beeld van die massieve bil vandaan gekomen was.

Clementin, ik heb het al zo vaak gezegd,” drong een onbestemd fragment van het gesprek met tante Bérénice zich op: “je weet toch hoe belangrijk dat het is van dingen te benoemen,” werden de relicten van haar stem volledig met de werkelijkheid verweven. De levendigheid van de herinnering forceerde een versleten keelgeluid uit Clementijn, en hij zakte nog wat dieper in de stekelige wirwar van zijn lange, scherpe ledematen.

Buiten zijn wil om beantwoordde intussen een intern gezoem de opmerking van Bérénice – klaarblijkelijk kon haar autoriteit zich zowel door de ruimte als de tijd op Clementijn doen gelden. « L'auto diagnostic en train de se lancer » verduidelijkten de neon groene letters hun activiteit, waarop het zoemgeluid werd opgeslorpt door een sequentie van gedachten en ervaringen uit zijn geheugendatabank. Toxiciteit van alcohol veroorzaakte opnieuw vernietiging op cellulair niveau, hetgeen vertaald werd naar een wrange, droge kramp die door zijn zenuwstelsel schoot. Als reactie werd er in zijn hoofd een tegengesteld gevoel verwekt, een gedragspatroon dat door veelvuldige herhaling was ontstaan. Clementijn kon voelen hoe impulsen onnatuurlijk werden uitvergroot: zijn inwendig landschap werd tot een chaotisch, grillig lappendeken omgevormd. « émission des endorphines à 20 particles par instance » flikkerde er even door zijn geest, en de pijn van eerder loste daarbij op in de bedwelmende bedrijvigheid van zijn genotscentra. Clementijn wist nu wat het antwoord was: de analyse van zijn toestand was voltooid.

C'est l'appel du vide, Clementin,” drong de stem van Bérénice uit het verleden tot hem door, zijnde hoe zij zelf de motivatie achter haar besluit had aangeduid. “Katergeil,” benoemde Clementijn op zijn beurt wat hem bij het droombeeld van mevrouw De Visscher had gebracht. De manier waarop de klanken van dit woord zich buiten hem verspreidden, deed hem plots beseffen hoe ontzettend diep hij in zichzelf verzonken was geweest. Hoewel er niemand in de ruimte was geweest om het te observeren, voelde Clementijn hier vreemd genoeg toch schaamte bij. Met een bruuske overgang tot actie duwde hij de gêne weer omlaag.

Met 2 wijdbeense stappen was hij over de plas braaksel heen gegaan en stond nu opnieuw voor de frikandel special. Naast hem voelde hij de ingebouwde ketels frietvet en hun dodelijk vermogen tot vernietiging. De hitte van de olie botste en vermengde zich met de laag koude transpiratie op zijn huid.

Godverdomme, had hij aan zijn tante Bérénice gezegd: als antwoord was het maar een futloze en droeve poging tot verzet geweest, een ontevreden vloek die met een aura van geresigneerdheid uitgesproken was. Hij had er evengoed gewoon oké op kunnen zeggen, zo gemakkelijk had Clementijn er zich bij neergelegd. Liever gewoon oké dan effectief het risico te lopen op conflict, berispte hij zichzelf. Wat een weekdier dat hij was, hij werd er kwaad van, want het was volledig niet oké geweest! Haar beslissing was volkomen onrechtvaardig en hij kon haar niet gewoon aanvaarden.

Met een ongedefinieerde angst gluurde Clementijn opzij en keek de ketels aan – tot nu toe had hij de aanblik van de metalen vaten schijnbaar doelbewust vermeden. Aan de thermisch resistente kunststof van het aanrecht kleefde het plantaardige en in de tussentijd gestolde frietvet van wanneer de ketels waren overstroomd. Het reikte in verschoten witte verticale strepen langs de zijkant van het aanrecht tot de grond. De substantie van het vet leek helemaal van smart te zijn vervuld.

Neen, het was niet oké, gingen Clementijns gedachten verder. Tante Bérénice kon het niet zomaar allemaal doen verdwijnen. Niet dat hij op deze job gesteld was, deze job kon hem gestolen worden! Bij voorkeur moest hij nooit meer etterende pubers of antieke stofmijten bedienen! De volledige frituur kon hem niet schelen – dat de ultra-cvp het maar kwam halen! – maar de lacune waar er ooit een Queenie was geweest... Dat was niet oké, met dat verlies kon Clementijn geen vrede nemen.

In een wervelwind van drift trok hij een lade open, waar hij dadelijk een schraper uit tevoorschijn toverde. Hiermee ging hij aan het werk om het gestolde frietvet te verwijderen. Geduldig duwde hij het langs het aanrecht naar omhoog, totdat het in de vorm van dikke krullen opnieuw in de hete olie van de ketel ging. Door nog eens te knielen raapte hij vervolgens ook de laatste restjes van de grond en gooide hen erbij. Voldaan keek Clementijn hoe de frituurolie zich mengde met zichzelf en opnieuw tot uniforme massa smolt. Iedere atoom van Queenie zat op die manier terug verzameld op dezelfde plek.

Met een teder handgebaar dat welterusten leek te zeggen aan de resten van de plant, draaide Clementijn zich daarop om. De bureaucratische machine van de ultratsjeven zou nog niet onmiddellijk op gang gekomen zijn, stelde hij zichzelf gerust. Clementijn had nog wat tijd; Queenie zouden ze niet krijgen in hun hebberige klauwen. Het was gewoon belangrijk dat hij niet te lang zou wachten voor hij actie ondernam.

Clementijn zette een stap vooruit en zonder echt de overgang geregistreerd te hebben, stond hij plotseling al in het deurgat van frituur La Fleure. Hij voelde hoe de koude, vochtige buitenlucht als dauw bleef kleven in zijn snor. Kennelijk had hij tijdens de verplaatsing ook de frikandel special gegrepen, want het wit plastieken bakje met het separatorvlees zat momenteel genesteld in zijn rechterhand. Vaag kon Clementijn zich nog herinneren dat hij het mes had opgemerkt wanneer hij deze worst had mee gegraaid. Een reliëf van vet en etensresten had een matte landkaart op het anders glimmende lemmet gevormd.

Als ware het een ritueel keek Clementijn eens links en rechts, alvorens hij zich op de straat begaf. In beide richtingen zag hij de strook van asfalt in de verte samenkomen in een punt; in 1 van beide richtingen ging deze lijn nog verder dan de horizon bij wijze van de verticale, stalen kabel van de ruimtelift. Aan de overkant van de straat viel hem een man op met een liploze grimas: hij was luidop aan het praten met zichzelf, zijn wijs- en middenvinger in zijn rechteroor geduwd, en Clementijn besefte dat de kerel aan het bellen was. “Walgelijk,” blies hij door zijn tanden naar de man. Welk stuk afval belde er nu rechtstreeks op het planetaire net? Waar was het fatsoen gebleven van een zichtbaar toestel te gebruiken?

“Werkelijk walgelijk,” balde Clementijn zijn afschuw nog eens extra duidelijk in het woord, en hij liet daarop de frikandel special in zijn geheel naar binnen glijden. De overvloed aan mayonaise en tomatenketchup sloot het vlees volledig in, waardoor hij amper maar moest kauwen om het door zijn keel te krijgen.

« Système réalimenté: niveau de puissance en augmentation » werden Clementijns gevoelens door de neon groene letters uitgespeld, want het leek alsof een bal van energie en wilskracht naar omhoog kwam in zijn buik. De letters werden daarop uitgevaagd door een groen licht, dat over de volledige omgeving viel – het eerste zonlicht dat nu eindelijk volledig door de mistbank in het Westen brak. Ochtendgroen, benoemde Clementijn het met een grijns: hij had het misschien nooit zo duidelijk ondervonden als vandaag. De groene tint die op dit uur de wereld altijd overspoelde, was een cultureel begrip geworden: het stond gelijk aan een gezond en degelijk gevoel voor werklust. Clementijn was misschien uit balans, maar zijn vermoeidheid werd toch door een drang naar handelen vervangen. Clementijn was klaar om aan de dag te starten.